Voorbeelden uit de Formule 1 en IndyCar als blauwdruk voor 'Super League'
De formatie van een ‘Super League’ door de twaalf rijkste voetbalclubs van Europa domineert de afgelopen dagen het sportnieuws. Het is een bijzondere poging tot een machtsgreep die de potentie heeft om het internationale voetbal voorgoed te veranderen. Uniek is zo’n plan niet, zeker niet in de wereld van de motorsport, waar men al vaker met een dergelijke situatie te maken heeft gehad.
Dat wil zeggen, een situatie waarin de grote teams in een raceklasse niet langer het gezag van een overkoepelende organisatie accepteert en denkt op eigen gelegenheid een aantrekkelijker kampioenschap op te kunnen zetten. In de Formule 1 heeft zo’n afscheiding zich twee keer bijna voorgedaan.
Dispuut tussen de FISA en FOCA
De eerste keer gebeurde dat in de begin jaren 80. Toen de FISA (voorloper van de FIA) over een periode van meerdere jaren werd uitgedaagd door de FOCA, de belangenorganisatie van een deel van de teams, aangevoerd door Bernie Ecclesstone, destijds teambaas van Brabham. Deze teams vonden dat de FISA de constructeurs (destijds Ferrari, Renault en Alfa Romeo) te veel voortrok en wilden een eerlijker verdeling van de inkomsten.
Onder de naam ‘World Federation of Motorsport’ werd in 1980 zelfs even een eigen kampioenschap opgezet. Mede door afwezigheid van Ferrari was de eerste race echter was zo’n grote flop dat deze geen vervolg kreeg. En dus probeerden de FOCA-teams in 1982 op een andere manier hun eisen door te drukken. Dit keer met een boycot van de Grand Prix van San Marino. De FOCA kon de rijen echter niet gesloten houden en een aantal FOCA-teams besloot alsnog mee te doen aan de race.
Het dispuut modderde gedurende de rest van de jaren 80 door, waarbij de FISA via het Concorde Agreement met enkele concessies voor wat stabiliteit zorgde. Het dispuut kwam definitief tot een einde toen Bernie Ecclestone en Max Mosley een belangrijke rol kregen in wat vanaf dat moment de FIA zou gaan heten.
FIA versus FOTA
Ecclestone en Mosley zouden 20 jaar later aan de andere kant van de tafel staan in het dispuut tussen de FIA en de FOTA (een opvolger van de FOCA, dit keer inclusief Ferrari). Door de financiële crisis in 2008 had Mosley het idee opgevat om een budgetlimiet van 30 miljoen euro in te voeren. Dat was uiteraard tegen het zere been van de vele constructeurs die destijds deelnamen.
Tijdens de Grand Prix van Monaco 2009 besloot de FOTA unaniem dat zij allemaal uit de sport zouden vertrekken als Mosley zijn plannen voor 2010 doorvoerde. Slechts drie dagen later maakte Williams daarentegen bekend dat ze zich toch onvoorwaardelijk aan de FIA en Formule 1 zouden verbinden. Een paar weken later deed Force India hetzelfde.
De acht overgebleven teams hielden in eerste instantie voet bij stuk, waarna Mosley de voorgestelde budgetlimiet opschroefde naar 45 miljoen euro. Maar ook dat voorstel zou sneuvelen. De FIA gaf uiteindelijk toe aan de wensen van de fabrikanten om geen budgetlimiet in te voeren en Mosley moest het veld ruimen. Deze resolutie bleek echter niet genoeg om BMW en Toyota in de sport te houden. Zij zeiden de F1 voor 2010 alsnog vaarwel.
De twee voorbeelden van F1-teams die dreigen een eigen kampioenschap op te zetten laten zien dat het een succesvol middel kan zijn om een overkoepelende organisatie onder druk te zetten. Tevens laat het zien dat het erg moeilijk is om alle teams bij een daadwerkelijke afscheiding binnenboord te houden.
'De Split' tussen de IRL en CART
Maar wat als het niet alleen bij dreigen blijft en de teams hun plan hadden doorgezet? In motorsport is het bekendste voorbeeld daarvan natuurlijk de split tussen de IRL en CART in de Verenigde Staten. Een beslissing waar het huidige IndyCar-kampioenschap nog altijd de nadelige gevolgen van ondervindt.
Hier hadden de teams zich eind jaren 70 al onder de naam CART (Championship Auto Racing Teams) verenigd en hadden zich afgescheiden van de USAC (de Amerikaanse variant van de FIA). De organisatie van de Indy 500 was echter nog in handen van de USAC en de teams waren daar voor hun inkomsten zo afhankelijk van, dat zij tot in de jaren 90 bij gratie van de USAC moesten opereren.
De grote teams kregen daardoor steeds meer het gevoel dat zij gezien het geld dat ze uitgaven recht hadden op meer inspraak in de sport. Dat verhaal klinkt inmiddels bekend. Zij vonden de USAC in toenemende mate veel te conservatief, terwijl Tony George (de eigenaar van de Indianapolis Motor Speedway) juist een tegenstander was van de alsmaar oplopende kosten en de steeds verdere internationalisering van de raceklasse.
George besloot daarom in 1995 zijn eigen raceklasse op te zetten, de Indy Racing League (IRL). De teams in deze klasse zouden automatisch recht hebben op 25 van de 33 startplaatsen voor de Indy 500, waardoor een groot deel van het CART-veld sowieso niet aan de belangrijkste race van het jaar mee konden doen. De overige CART teams waren solidair naar elkaar en dus was ‘De Split’ een feit.
Vanaf 1996 waren er in de Verenigde Staten dus twee ‘open-wheel’ kampioenschappen. CART had de beste teams en coureurs, maar de IRL had de Indianapolis 500. Sportief gezien waren die eerste jaren van het alleenstaande CART-kampioenschap een groot succes. De klasse benaderde de professionaliteit van de Formule 1, zonder daarbij de competitiviteit tussen de teams te verliezen.
In Europa was de klasse dan ook populairder dan ooit, maar de binnenlandse markt bleek doorslaggevend. Door de split verloor het Amerikaanse publiek binnen een paar jaar compleet hun interesse in de IRL, maar vooral ook CART, waar steeds meer buitenlanders aan deelnamen. De grote teams van Penske en Ganassi zagen al in 2001 dat het de verkeerde kant opging en sloten zich aan bij de IRL om zo via de Indy 500 toch hun relevantie te behouden.
CART probeerde daarna met de Champ Car World Series nog een doorstart te maken, maar dat was een kansloze missie. De klasse ging failliet en begin 2008 voegden de overgebleven teams zich samen met de IRL waaruit het vernieuwde IndyCar-kampioenschap ontstond. Sindsdien klimt de klasse langzaam uit het dal, maar de populariteit van voor 1995 is nooit meer bereikt. De betreffende voetbalclubs zijn gewaarschuwd!