Waarom General Motors tóch voor een F1-avontuur gaat

Op het Amerikaanse continent was er decennialang nauwelijks interesse in de F1, wat maakte dat het voor een echt Amerikaans merk als General Motors uit marketingoogpunt weinig zin had om eraan deel te nemen. De Formule 1 is inmiddels een mondiale sport geworden, met zelfs in de Verenigde Staten een enorme populariteit. Drie Grands Prix worden er in 2023 zelfs op Amerikaanse bodem verreden. Met de toenemende interesse van het Amerikaanse publiek én de oprichting van een Amerikaans F1-raceteam, onder leiding van een gerespecteerd autosporticoon, kon GM eigenlijk geen 'nee' zeggen op het verzoek van Andretti om mee te doen.

Externe factoren

De leiding van GM zegt nu dat het bedrijf al geruime tijd met de gedachte speelde om de Formule 1 in te gaan, maar dat externe factoren dit niet mogelijk maakte. Zo is het nog niet heel lang geleden dat de Amerikaanse regering financieel moest bijspringen om GM (en andere Amerikaanse automakers) van de ondergang te redden. Tegelijkertijd een duur avontuur in de Formule 1 aangaan, was niet te verkopen aan de politiek en het publiek. 

Inmiddels gaat het stukken beter met GM, de op twee na grootste automaker ter wereld. Alleen Toyota en de Volkswagen Group zijn groter. Dus toen Michael Andretti een klein halfjaar geleden het hoofdkantoor in Detroit binnenstapte om te praten over een samenwerking, wilde GM daar best naar luisteren. "Ik zou zeggen dat we niet per se op zoek waren om het te doen, maar Michael trapte het af en ik was persoonlijk echt in de wolken", zei president Mark Reuss van General Motors over dat onderhoud tegen The Race.  

Weinig mankracht en investeringen

Aan General Motors werd een voorstel gedaan dat eigenlijk niet geweigerd kon worden. Andretti zorgde voor de infrastructuur in een nieuw te bouwen, hypermoderne fabriek op Amerikaans grondgebied. Bovendien hoefde GM geen F1-divisie op te richten voor de ontwikkeling van een eigen powerunit, want Andretti gaat die kopen bij Alpine. Het enige dat GM hoefde te doen was een mooi bedrag overmaken, zodat de Alpine-motoren de naam krijgen van een van de GM-merken (in dit geval Cadillac). Een win-winsituatie dus: General Motors is (mogelijk) straks te vinden op de belangrijkste grid ter wereld, zonder dat dit veel mankracht en investeringen kostte.

Hier ligt ook de valkuil. De Formule 1 wil zich meer en meer profileren als een klasse waarin de belangrijkste automerken ter wereld elkaar bestrijden met zelf ontwikkeld materiaal. Mercedes, Alpine, Ferrari en nu ook Red Bull Racing ontwikkelen hun auto's straks voor (nagenoeg) de volle honderd procent in eigen huis. Daarnaast zijn er klantenteams, die zich de laatste jaren stuk voor stuk hebben ontwikkeld tot gevestigde namen in de Formule 1. Miljoenenbedrijven, die zeer veel geld waard zijn.

Het laatste wat de (meeste) teams willen is de goedgevulde pot met geld delen met een nieuwkomer (in dit geval Andretti), die alleen op papier de steun heeft van een groot merk. Tenslotte is GM straks niet meer dan een sponsor, zoals Alfa Romeo bij Sauber, in plaats van dat de Amerikanen daadwerkelijk een eigen auto - of in elk geval een eigen powerunit - ontwikkelen. Overigens heeft GM aangegeven niet uit te sluiten in de toekomst wel degelijk eigen F1-auto's te gaan bouwen. Toezeggingen daarover zouden over toelating twijfelende F1-bazen ongetwijfeld over de streep kunnen trekken.

Geen uitgemaakte zaak

Het lijkt daarmee nog steeds geen uitgemaakte zaak dat Andretti Cadillac op korte termijn in de Formule 1 mag toetreden. Zonder twijfel gaan de gesprekken tusse de FIA, FOM en de teams enerzijds en Andretti Cadillac anderzijds de komende tijd door. Met General Motors erbij heeft Andretti een interessante businesscase. Maar is die overtuigend genoeg voor de andere stakeholders? Het is nog te bezien. Hoe dan ook: voor General Motors is er nauwelijks iets te verliezen.